
De zes transcendente basiskwaliteiten
(paramita) van de bodhisattva:
Dana – grootmoedigheid, kenbaar maken
= de moed om enthousiast te zijn
Shila – ontvankelijkheid, leerwens
= de discipline om beschikbaar te zijn
Kshanti – geduld, aanvaarding
= de bescheidenheid om verantwoordelijk te zijn
Virya – inzet, toewijding
= de nuchterheid om verwonderd te zijn
Dhyana – meditatie, voeling
= de diepgang om levendig te zijn
Prajna – transcendentie, wijsheid
= de overgave om krachtig te zijn
◄║►